De huidige regelgeving, overeengekomen in 2022, voorziet dat vanaf 2035 alle nieuw verkochte personenwagens in de EU uitstootvrij moeten zijn. Critici - zoals de voorgenoemde zes landen, al heeft bijvoorbeeld ook Duitsland al openlijk zijn twijfels uitgesproken - waarschuwen dat dit doel steeds moeilijker haalbaar is: de productie van EV’s kampt met hoge kosten, afhankelijkheid van batterijen en grondstoffen en de laadinfrastructuur is nog niet overal voldoende uitgebouwd.
Volgens de ondertekenaars staat het huidige verbod dan ook de competitiviteit van de Europese auto-industrie in de weg, zeker nu de overstap naar elektrische voertuigen in de praktijk trager verloopt dan verwacht.
Ze pleiten dan ook voor meer pragmatisme: in plaats van rigide 2035-regels willen ze dat ook hybrides en auto’s op alternatieve of koolstofarme brandstoffen — bijvoorbeeld synthetische brandstoffen — toegestaan blijven.

Politieke en industriële druk
Daarnaast blijft ook de druk vanuit de automobielfabrikanten groot: de belangenclub ACEA en aanverwante leveranciers dringen al langer aan op een versoepeling van CO₂-doelstellingen en meer openheid voor alternatieve aandrijvingen. Dat er een aanzienlijke concentratie is van leden van die ACEA in de landen die nu officieel protest aantekenen is dan ook allerminst toevallig.
Los van die lobby blijft het schrijven van die zes landen wel opzienbarend. Niet alleen omdat ze formeel om een wijziging vragen, maar ook omdat ze bereid zijn collectief op te treden. Daarmee zetten de lidstaten nog meer druk op de ketel.
Eentje waarvan de Europese Commissie sowieso al van plan was het deksel ervan te lichten: het liet immers al weten bereid te zijn de 2035-regels te herbekijken en - mocht dat nodig blijken - aan te zullen passen.